Transcript
Welkom bij luminati.be. Mijn naam is Frank. Ik schrijf en vertel graag verhalen over complottheorieën, schijnwetenschap en desinformatie.
Inleiding
Het was mijn idee om het eerste seizoen van deze podcast af te sluiten met een luchtige episode: snel enkele misverstanden uit de weg ruimen over een zestiende-eeuwse taalvorser en de taal der talen, het Antwerps. En klaar zou Kees zijn. Dat was het originele plan.
De tweede helft van deze episode gaat echter over nog maar eens een moderne, allesomvattende theorie die de échte loop van de geschiedenis blootlegt en de ware aard van de wetenschap onthult. De openbaringen zijn gebaseerd op de theorie van die oude taalkundige. Ze zorgden er ook voor dat mijn voornemen om er een lichthartige aflevering van te maken, grandioos kelderde.
Diamanthoofdstad van de wereld, tweede grootste haven van Europa, 166 nationaliteiten, 170 talen. Da’s Antwerpen, de stad die al eeuwen bloeit dankzij een steeds verder doorgedreven internationalisering van de handel.
Daartegenover staat de lokale folklore. En die dicteert nog steeds dat het lapje grond tussen de Schelde en de Leien de geboortewieg is van pagadders en sinjoren, van bijna echte en echt echte Spaanse Brabanders en Antwerpenaren. De folkloristische eretitels pagadder en sinjoor zijn een kwestie van de eigen geboorteplaats en die van één of beide ouders.
Met de regelmaat van een klok plaatst de lokale courant zo’n Anversosauriër op een pedestal. Gevolg zijn interviews die bol staan van volkseigen grootspraak, chauvinisme en ongebreidelde fierheid omtrent de taal, het Antwerpse stadsdialect en de oorsprong ervan.
Een illustratie hiervan vond ik terug in een interview uit 2019 met de schrijvers van het boek De rest is parking. Waarom Antwerpenaren zo Antwerps zijn:
De Antwerpenaar vindt het maar normaal dat ze hem overal begrijpen. Niet te verwonderen dat er in de middeleeuwen een wetenschapsboek is geschreven dat feilloos aantoonde dat het Antwerpse dialect de allereerste taal ter wereld was. Dat boek van ene Becanus werd trouwens uitgegeven door niemand minder dan Christoffel Plantin. Ook hij lustte van die theorie wel pap. Becanus toonde haarfijn aan dat Adam en Eva Antwerps spraken. (lacht).
Die “ene Becanus” was humanist, filosoof en arts Johannes Goropius Becanus, die enige tijd na die zogenaamde middeleeuwen geboren werd en wel in 1519. En hoe vaak het verhaaltje ook wordt opgedist, Becanus heeft nooit verkondigd dat het Antwerps de taal van Adam en Eva was of dat de Tuin van Eden zich in Antwerpen bevond. Het eerste zit er heel wat nuances naast, het tweede een kilometer of 9.000.
Ik begrijp ten volle dat dit onschuldige verhaal tot de verzameling Antwerpse volksvertellingen behoort. Folklore moet men maar nemen voor wat het is: het vertellen van verhalen die veelal los staan van de realiteit, soms ironisch, vaak als een halve grap, meestal navelstaarderig.
Nog zo’n verhaal dat iedereen vertelt en niemand serieus neemt, is dat van Brabo, Antigoon en de herkomst van de naam Antwerpen, namelijk van Handwerpen. Tussen haakjes, die verklaring noemde Becanus al “dom geloof” en “een sprookje”. In tegenstelling tot vele tijdgenoten, moest hij niets weten van reuzen. Voor de geleerde Becanus betekenden de talloze vondsten van grote al dan niet fossiele beenderen eenvoudigweg het bestaan van grote dieren. En daarmee was wat hem betrof de kous af. Nee, een uil was hij niet, die Becanus.
Mijn probleem ligt eerder bij populariserende teksten over taal en taalkunde die de theorie van Becanus fout weergeven, die geen onderscheid kunnen maken tussen primaire bron en folkloristische vertelling. Mijn probleem ligt bij academici die zonder nadenken in de lijmval van de folklore trappen, zoals dit lid van het Tilburgse Department of Culture Studies:
Becanus is als taalkundige bekend geworden met zijn stelling dat de taal van zijn toenmalige woonplaats Antwerpen de taal moet zijn geweest die door Adam in het Paradijs gebezigd werd. De Brabantse taal van Antwerpen was met andere woorden de eerste taal van de mensheid, de oertaal.
2019, dat is vier jaar na de publicatie van twee schitterende en verhelderende boeken waaruit ik heel wat informatie geput heb: de biografie van Becanus, door Frederickx en Van Hal, en een bloemlezing uit zijn werk, samengesteld en vertaald door De Glas. Zoals steeds vindt u de volledige referenties terug op luminati.be.
Van Jan Gerartsen tot Johannes Goropius Becanus
Jan Gerartsen, zoon van een bemiddelde herenboer en held van ons verhaal, werd geboren op 23 juni 1519 te Gorp. Dit is een gehucht van Beek of Hilvarenbeek, in het Nederlandse Noord-Brabant. Het wordt in de toeristische vakliteratuur omschreven als ‘t Aards Paradijs, een claim die anno 2023 moeilijk hard te maken is. Het lijkt meer op de natte droom van boer Kaïn: tussen Gorp en Hilvarenbeek wandel je van het ene landbouwbedrijf naar het andere. Maar dat tussen haakjes.
In 1538 werd Jan van Gorp toegelaten tot de artesfaculteit van de universiteit van Leuven. Hij nam Johannes Goropius Becanus aan als gebruikersnaam. Daarmee profileerde hij zich in het zestiende-eeuwse pan-Europese correspondentienetwerk dat bekend staat als de Republiek der Letteren.
Een jaar later promoveerde hij tot licentiatus artium en in 1539 begon hij aan de studie van het Latijn, Grieks en Hebreeuws. Enkele jaren later schopte hij het tot docent in de filosofie. Dan nog was Becanus verre van uitgeleerd: hij gooide zich op de natuur- en geneeskunde en rond 1550 promoveerde hij tot doctor in de medicijnen.
Na zijn Leuvense studiejaren vatte Becanus zijn Grand Tour door Europa aan. Hij dook op in onder meer Danzig, Engeland, Italië en Spanje en hij schopte het tot lijfarts van de zusters van keizer Karel V. Later sloeg hij een royaal aanbod van de Spaanse koning Filips II evenwel af.
Rond 1555 vestigde Becanus zich in de bloeiende havenstad Antwerpen, de “stapelplaats der kooplieden” en “een paradijs voor de zinnen”. Hij kreeg de titel “stadsmedecijn”, maar leek zich steeds uitdrukkelijker te wijden aan zijn grote liefde, de studie der talen. Becanus werd een investerende zakenpartner van drukker Christoffel Plantijn en hij zou meegewerkt hebben aan de vijftalige bijbel, de Biblia sacra, in het Hebreeuws, Chaldeeuws, Aramees, Grieks en Latijn.
De oorsprong van het Antwerps
In 1569 verscheen het boek dat Becanus al enige tijd had aangekondigd: Origines Antwerpianae. Het werd een brik van zo’n duizend pagina’s in proper, humanistisch Latijn. Een digitale versie vindt u trouwens op Flandrica.be. Acht jaar na zijn dood verscheen de even volumineuze en even Latijnse Opera Joannis Goropii Becani, de Werken van.
Niet zozeer de omvang van zijn boeken was de hoofdreden waarom de ideeën en theorieën van Becanus amper gelezen worden maar vaak fout worden weergegeven. Becanus was niet bepaald gekend voor zijn beknoptheid. Zijn oeverloze breedsprakigheid en onstilbare drang om uit te weiden zorgden voor een steeds hoger wordende stapel te drukken papier. En dit gaf uitgever Plantijn heel wat kopzorgen: dik boek betekent duur boek. En toen zijn Origines uiteindelijk verscheen, sloegen de verkoopcijfers dan ook zwaar tegen.
Becanus besefte zelf ook dat hij vrij ondoordacht zijn al te wijdlopige ideeën aan het papier had toevertrouwd. In zijn dedicatie aan koning Filips II schreef hij dat “de elegante stijl ontbreekt” en dat hij geen tijd had “om te corrigeren wat ik met de losse hand op het papier heb geworpen: de tijd was schaars en er was veel verwarring en oponthoud” (en dat citeer ik uit Frederickx en Van Hal). Hoewel het lijkt op bescheidenheid, wijzen andere teksten en manuscripten van hem op een al te wijd lopende schrijfstijl. Het lijkt erop dat Becanus zich opgemaakt heeft voor een aangepaste herdruk, maar die heeft hij nooit gerealiseerd.
In de inleiding van Goropius’ biografie schrijft Toon van Hal met de nodige humor dat Eddy Fredericks “wellicht de enige lezer is die de twee vuistdikke pillen van de Antwerpse arts heeft doorgewerkt”. Da’s natuurlijk met een korrel zout te nemen: Nico de Glas is waarschijnlijk de tweede. Voor dit artikel heb ik mijn toevlucht genomen tot de vertaling die hij maakte van de belangrijkste delen van zowel de Origines Antwerpianae en de Opera.
Met beide boekwerken ben ik terug bij mijn dubbel uitgangspunt: Goropius heeft nooit beweerd dat Adam en Eva in het aards paradijs Antwerps praatten. Dat alle andere talen uit het Antwerps, Brabants of Nederlands ontstaan zouden zijn, komt eveneens niet voor in zijn geschriften.
Deze foute voorstelling van Becanus’ theorieën kan geen enkele leek kwalijk genomen worden. Erger is dat ze ook nu nog opgevoerd worden in populariserende werken over taal en taalkunde, zoals bijvoorbeeld in het verder uitstekende boek Atlas van de Nederlandse Taal uit 2017. En daarin lees ik:
In de zestiende eeuw werd het Nederlands nog het Diets of het Duyts genoemd. Dat was voor Becanus maar een stapje verwijderd van Douts of d’Oudste. Daarmee vond hij de stelling bewezen dat het Nederlands de oudste taal was, waaruit alle andere talen zijn ontstaan.
Het zou me niet verbazen dat de steeds opnieuw gebruikte voorbeelden van Becanus’ etymologieën die foute ideeën alleen maar versterken. Steevast wordt er op gewezen dat de naam Adam volgens Becanus een samenstelling was van de twee enkelvoudige en dus pure woorden haat en dam. De naam Eva bestond dan weer uit eeuw en vat. Voeg daar Duits/d’oudste aan toe, en je komt bijna automatisch uit bij die foute voorstelling van zijn gedachtegoed.
Maar Becanus was geen simpele dwaas, wel een heel belezen en daarom een gecompliceerde. En verstandige mensen zijn vaak de beste apologeten van bizarre theorieën, net door hun overvloed aan kennis.
Zijn uitgangspunt was tweevoudig: Adam en Eva spraken de eerste taal. En die taal moest perfect zijn, volmaakt, want door hun Schepper gegeven. Becanus sloot meteen Hebreeuws uit: die taal was hem te arm, te vaag. “De beste taal bestaat natuurlijk uit worden die de eigenschappen der dingen zo goed mogelijk weergeven”, schreef hij. Nu, wat dat ook concreet moge betekenen, in zijn eigen taal, het Diets, vond hij sporen die daarop wezen.
Als boekenverzamelaar en veellezer doorploegde hij niet alleen de Bijbel. Ook in tal van klassieke geschriften van Latijnse, Griekse en Hebreeuwse auteurs ging hij op zoek naar aanwijzingen en argumenten. Op basis van wankele interpretaties van zorgvuldig geselecteerde fragmenten uit oude boeken, plaatste de humanist de ene hypothese op de andere. Hij bouwde aan een theorie die zo wankel was als een kaartenhuisje.
Op basis van zijn lezing van het zondvloedverhaal, leidde hij af dat Noah en de zijnen zich van oost naar west moeten bewogen hebben. En dat hield in dat Adams en Eva’s Tuin van Eden zich nog meer in het oosten moest bevinden. Hij “ontdekte” verder dat de verboden vrucht van het scheppingsverhaal niets anders kon zijn dan een vijg. Dat de bladeren van de Indische vijgenboom groot genoeg zijn om Adams en Eva’s naaktheid te bedekken, vond hij een goed bijkomend argument. En trouwens, waar vind je meer slangen dan in India? Tot zover de locatie van het Aards Paradijs, waar Adam en Eva woonden en Indo-Scythisch praatten, en zeker geen Antwerps.
Migrantentaal
Rest de vraag hoe de taal van Adam en Eva tot in de Koekenstad is geraakt. Na de zondvloed zwermden de kinderen van Noah uit, opnieuw van oost naar west. De nazaten van Noah’s zoon Japeth spraken nog steeds die perfecte taal en zij verspreidden zich vanuit Azië, “de moederschoot van alle volkeren” naar Europa.
De Indo-Scythen mogen dan al geweten hebben waar ze naartoe gingen, Becanus zelf loopt volledig verloren in zijn eigen al te warrig verhaal. Naargelang het hem uitkomt, noemt hij die eerste taal het Indo-Scythisch, of het Cimmerisch, het Germaans, Teutoons en zelfs Frygisch.
Becanus kende zijn klassiekers, dus ook het verhaal van Herodotus over de zoektocht van farao Psammetichus naar de eerste taal. Die liet twee kinderen opvoeden door een geitenherder die zelf niet mocht spreken. De eerste klanken die de kinderen zouden uitstoten, zouden behoren tot de oertaal, de eerste taal. Hun eerste woordje was niet mama, maar bec. De geleerden van de farao konden maar één taal vinden waarin dat woord betekenis had: namelijk brood en wel in het Frygisch. Ook in de tekst van Herodotus vond Becanus het bewijs van de eerste taal: hij vond bec terug in becker, bakker, broodmaker.
Noahs volk trok naar Babylon en zou daar later de beruchte toren bouwen. Ik kom er straks op terug. Een deel van het volk bleef achter in Margiana, een streek die deels de moderne landen Afghanistan, Turkmenistan en Oezbekistan beslaat. Die groep behield een vorm van de eerste, originele taal. Becanus begint overal sporen te vinden van Indo-Scythische of Cimbrische taalelementen, vooral in namen van mensen, steden en streken.
Hij gaat steeds op zoek naar woorden die een lettergreep lang zijn, en dus zuiver en puur. Een voorbeeld:
Het land werd aanvankelijk niet Margiana genoemd naar zijn grensfunctie, maar naar zijn vruchtbaarheid; want de centrale letter kan hier als een k of een g gelezen worden. Marc betekent grens, en marg betekent merg.
Bactrië, ook in de streek, komt overduidelijk van bec, bak en dus ‘ik maak brood’. In het element tru (en hij bedoelt hier -tria of –trië) herkent hij het eenlettergrepige en dus zuivere woord trouw. Dus het oorspronkelijke Bactru of Bactria/Bactrië betekent iets als ‘getrouw brood maken’.
Sogdië, een regio in de buurt, is dan weer een combinatie van sog, zuigen, en dun, wat hoogte, duin en dus berg betekent. Anders gezegd: ‘de berg waaruit veel melk gezogen wordt’. Denk aan een volgegraasde Milka-koe in een alpenweide, maar dan zonder al dat purper.
Deze ronduit absurde etymologieën zette Gottfried Wilhelm Leibniz (1646 – 1716) aan om de term goropiseren te munten. Leibniz laat in één van zijn dialogen het personage Philalèthe vragen:
Philalèthe: Goropiseren! Wat wil dat zeggen?
Waarop Théophile antwoordt:
Dat zijn de vreemde en vaak belachelijke etymologieën van Goropius Becanus, een wijze geneesheer uit de zestiende eeuw, die spreekwoordelijk zijn geworden.
De term goropiseren leverde Becanus 300 jaar later een weinig eerbiedige afbeelding op met een zotskap in de eerder vernoemde Atlas van de Nederlandse Taal.
Terug naar onze dolende Indo-Scythen. Na vele jaren en een lange tocht van oost naar west komt Becanus dan bij de verre nakomelingen van Noah, de Atuatuken. Deze groep stichtte niet Tongeren, wel Antwerpen. Zij spraken ondertussen niet meer de perfecte taal, maar een nauw verwante vorm van het Indo-Scythisch.
Naarmate zijn verhaal vordert, is het niet altijd even duidelijk wat hij nu precies bedoelt met Indo-Scythisch. Soms lijkt hij te praten over een prewetenschappelijke opvatting van het begrip Germaans, soms Nederduits, gesproken tussen de Schelde en het huidige Estland, soms specifiek over het Brabants dialect. Zeer zelden echter over het Antwerps. In bepaalde passages lijkt hij te mijmeren over het feit dat de Nederduitse dialecten uit elkaar lijken te groeien, wat hij dan weer linkt aan de groeiende religieuze verschillen tussen katholieken en de protestanten. Becanus was geen idioot. Hij wist dat talen konden veranderen, of beter, degraderen, verloederen.
We mogen echter niet al te veel consistentie verwachten in de geschriften van Becanus, die soms lijken op een ongecontroleerde stroom van halve gedachten en argumenten. Hoe dan ook, de oudste taal is zeker geen ‘sappig Antwerps’ én de taal die in Antwerpen wordt gesproken is volgens Becanus de taal van immigranten.
De afstamming van de andere talen
Becanus was een polyglot. Latijn, Grieks en Hebreeuws kende hij zeker. Als fervent boekenverzamelaar was hij op de hoogte van heel veel andere talen die gesproken werden over een steeds groter wordende wereld en die gretig beschreven werden door Europese ontdekkingsreizigers. Hij zag overeenkomsten tussen deze en gene taal, maar hij besefte ook dat sommige talen helemaal niets met elkaar te maken konden of leken te hebben.
Zo was Becanus de eerste Lage Lander die het Gotische ‘Onze Vader’ transcribeerde. Maar hij beschouwde deze taal als een oude vorm van het Nederlands, gecorrumpeerd door het Grieks. Hij kon niet weten dat Gotisch een Oost-Germaanse taal was die tegen de achtste eeuw uitgestorven was in Midden- en Zuid-Europa.
Voor de taalnerds: Becanus had contacten met de diplomaat Ogier Gisleen van Busbeke (1522 – 1592). Die tekende tijdens zijn dienstperiode in Constantinopel een tachtigtal woorden en een lied uit het Krim-Gotisch op. En da’s dan waarschijnlijk weer een variant van dat oudere Gotisch.
Verder kende Becanus zijn klassieken en zijn Bijbel. Hij nam zich de vrijheid om op basis van klassieke teksten niet zozeer het Bijbelse verhaal tegen te spreken, dan wel subtiel of minder subtiel te modificeren. Tegenspreken kon de hals kosten in die tijden van intense godsdienstige onrusten.
Becanus twijfelde sowieso niet aan het verhaal van de Toren van Babel. Na dat akkefietje met het grootse bouwwerk zorgde God ervoor dat de mensen elkaar niet meer konden begrijpen. Met de spreekwoordelijke knip van de goddelijke vingers veranderde Jahweh alle talen van de volkeren die aanwezig waren bij de bouw van de Toren.
De Cimbriërs waren echter niet aanwezig in Babel en dat wil zeggen dat hun taal niet aangetast werd door de goddelijke spraakverwarring en dat de nauwe variant van de eerste taal nog steeds gesproken werd. De verschillende talen, wij zouden nu min of meer taalfamilies zeggen, zijn dus niet gegroeid uit het Cimbrisch, Nederduits of Antwerps. Ze zijn onherkenbaar veranderd door een goddelijke tussenkomst.
Becanus de taalkundige?
De internationale, veeltalige intellectueel en koninklijke lijfarts Johannes Goropius Becanus verdient beter dan afgeschilderd te worden als een malloot met zotskap die maar wat aanmodderde in de taalkunde. Daar zijn velen het vandaag over eens. Wij, modernen, zijn het aan hem verplicht zijn taaltheorieën accuraat weer te geven, hoe absurd ze ook zijn. En dat gebeurt helaas nog veel te weinig.
Johannes Goropius Becanus of de vader of de zatte nonkel van de historische, vergelijkende taalkunde noemen, beide zouden even ongepast zijn. Hoewel hij welwillend stond tegenover het Hebreeuws, voerde hij aan dat het niet de eerste, de oudste taal kon zijn. En dat op zich was in die periode vrij choquerend. Enkele generaties later onderkende ook de voordien schamper uithalende Leibniz dat:
Hij zat er evenwel niet volledig naast door te beweren dat de Germaanse taal, die hij Cimbrisch noemde, misschien wel meer kenmerken heeft van primitiviteit dan het zelfs het Hebreeuws.
Misschien heeft Becanus mensen aangezet om buiten de lijntjes te kleuren, om de platgetreden paden te verlaten en op zoek te gaan naar nieuwe inzichten, hoewel hij zelf duidelijk de weg kwijt was. En dat hoeft ons niet te verbazen: de taalonderzoekers waren nog maar net begonnen de taalwetenschap uit de grond te stampen.
Misschien is het zelfs hoog tijd om Becanus’ naam los te koppelen van de huidige provincialistische besognes omtrent een stadsdialectje. Michael Pye, auteur van het leuke boek Antwerpen. De gloriejaren, wijdt dik een pagina aan Jan van Gorp. Ik kan zijn ode hier niet in zijn geheel voorlezen, maar hij benadert de humanist niet als half-folkloristische zotskap.
De stad Antwerpen was in de tijd van Goropius Becanus toe aan plaatselijke mythen, aldus Pye en Becanus schreef een “met weetjes volgestouwde encyclopedie” waarin “Antwerpen de centrale plaats” inneemt. Antwerpen was niet alleen de evenknie van Rome, het was de enige plaats waar de mensen nog een taal spraken die bijna recht uit het paradijs kwam.
Taalkundige Marc van Oostendorp zag in 2015 nog een andere reden om Becanus te herdenken:
[We moeten] dat denk ik niet doen vanwege de grote inzichten die hij ons zou hebben opgeleverd; maar omdat hij een vroeg model was van tomeloze geestdrift voor de geesteswetenschappen.
Bedankt voor het luisteren.
Mijn naam is Frank. Schijnwetenschap en complottheorieën: dat zijn mijn onderwerpen. En die benader ik kritisch. Zo beeld ik mij toch in.
Voor zover ik weet, is er geen enkele organisatie, vzw, broederschap, groot-loge, religieuze orde, geheime dienst, nest reptielmensen of wat dan ook, die wil dat ik in hun naam schrijf of praat.
Ik ben er zeker van dat mijn uitleg voor verbetering vatbaar is en ik sta dan ook open voor correcties en aanvullingen. U weet mij te vinden.
Meer lezen
Eddy FREDERICKX & Toon VAN HAL, Johannes Goropius Becanus (1519-1573). Brabants arts en taalfanaat. Uitgeverij Verloren, 2015.
Oerdegelijk levensverhaal van Jan van Gorp. Noodzakelijke literatuur voor iedereen die meer wil weten over deze boeiende humanist in woelige tijden.
Johannes GOROPIUS BECANUS, Van Adam tot Antwerpen. Een bloemlezing uit de Origines Antwerpianae en de Opera van Johannes Goropius Becanus. Vertaald door NICO DE GLAS. Uitgeverij Verloren, 2014.
In de context van deze podcastaflevering is het bijna helemaal vertaalde “Boek V Indoscythia” van belang.
Fieke Van der GUCHT e.a., Atlas van de Nederlandse Taal. Editie Vlaanderen. Lannoo, 2017.
Fijne, laagdrempelige en duidelijke inleiding op de studie van de Nederlandse taal.
R.A. NABORN: Becanus’ etymological methods (1995)
Een meer academische benadering van Becanus’ etymologische methoden in navolging van Plato. Te raadplegen via de schitterende website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).